1387: Oudste vermelding in de Noordelijke Nederlanden

Charter uit Brielle van 4 december 1387, gezegeld door hertog Albrecht van Beieren, ruwaard van Holland.

Het charter richtte zich in het algemeen tegen het wedden op kansspelen binnen de stad Brielle. Op het algemene verbod worden echter vier uitzonderingen gemaakt: ‘kaetsen, wor(p) tafelen, bi dage ende niet bi nagte , den bal mitter colven Ie slaen buten der veste Onser Stede voirscreven ende scieten mitten boge’.

Men liet in Den Briel het wedden dus toe bij het colven, maar dan wel buiten de stad.

Meermalen werd er in de straten gecolfd en dan vloog een bal vaak door een ruit of kwam hard tegen een voetganger aan. Er werd dan ook dikwijls geklaagd dat “goede luyden beseert en glaessen uytgesmeten” werden.

Ook kwamen er klachten over het “slick ende vuylnis met hare colven tegen de huysen te smyten”.
De bestuurders van land en stad deden dan ook hun uiterste best het colfspel alleen toe te laten in “geoirlofde plaetsen”.

Zo gaf Albrecht van Beieren op 20 februari 1390 de Haarlemmers een stuk grond “buten der houtpoort”, dus in de Haarlemmerhout, om daar te colven.
Vooral wilde men het colven in de straten tegen gaan en in een keur van Zierikzee van 1429 werd uitdrukkelijk bepaald “dat nyemant den bal en sla up de straten met colven, die voren verlood of verijsert sijn”.

Er werden hier dus al bij het colven stokken met een loden en ijzeren kop gebruikt. Bij overtreding moest men dikwijls een kledingstuk afstaan.