Feathery bal

Tot het begin van de 17e eeuw gebruikte men houten ballen. De uitvinding van de featherie, een geverfde bal van leer, gevuld met gekookte kippen- of ganzenveren, zorgde dat dit type bal bijna twee eeuwen lang de standaard bleef. In Nederland werd de feathery bal ook wel “pennebal” genoemd.

Het maken van golfballen was handwerk en met name de Hollanders waren hierin zeer bedreven. Zij staan bekend als de ballenfrutters uit Goirle. Een paar stukjes rundleer werden aaneengenaaid en dan gevuld met natte gekookte veren. Daarna werd het laatste stiksel gesloten en nat in een ronde vorm gehamerd. Na drogen ontstond er dan een werkelijk keiharde bal. Een ballenmaker kon slechts maximaal 3 ballen per dag maken, waardoor de ballen erg duur waren. Duurder nog dan een golfstok. Zelfs duurder dan een caddy. Om die reden werd er dan ook voornamelijk met hout tegenaan geslagen en slechts in uiterste noodzaak met ijzer. Om zo min mogelijk ballen kwijt te raken maakte men gebruik van spotters, de zogenaamde fore-caddies.

Zeelieden, voornamelijk haringvissers, die vanuit Kampen naar Schotland zeilden, namen grote hoeveelheden ballen mee en verkochten ze daar voor goed geld. Totdat Robert Adam Paterson in 1848 golfballen van guttapercha (gutties) uitvond, welke goedkoper waren. Weg handel.